In mijn vorige column zegde ik u toe een aantal columns te zullen schrijven over bedrijfsopvolging. Die toezegging schuif ik nog even door. Vanwege de actualiteit attendeer ik u in deze column op de Toeristenbelasting. Op basis van de gemeentelijke verordeningen heffen gemeentes van de campingexploitanten Toeristenbelasting. De campingexploitanten hebben dan het recht deze toeristenbelasting in rekening te brengen bij de passanten. Op mening camping hebben we echter niet alleen passanten maar ook met mensen met vaste staplaatsen. Op die vaste staplaatsen staat dan een chalet of een stacaravan. Niet zelden beweert de gemeente dat ook voor die mensen Toeristenbelasting moet worden afgedragen. De bedragen hiervoor kunnen behoorlijk in de papieren lopen. De vraag is echter of dit terecht is. In mijn optiek niet. In de verordeningen wordt bepaald dat onder de naam Toeristenbelasting een directe belasting wordt geheven voor het houden van verblijf met overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook. Tegen een vergoeding, daar zit het nu net de kneep. Natuurlijk betalen de mensen van de vaste staplaatsen jaarlijks een bedrag voor hun staplaats. Of en hoe vaak zij vervolgens komen en met hoeveel personen is echter volstrekt irrelevant, daar plegen zij geen vergoeding voor te betalen. Dus doet het belastbaar feit zich niet voor, dus geen heffing. Zelfs niet als de Toeristenbelasting wel in rekening is gebracht. Het zal duidelijk zijn dat dit een slok op een borrel scheelt. Jurisprudentie zal op dit vlak ongetwijfeld gaan volgen. Verder is het zaak nog even te kijken of bij toeval niet een vrijstellingsbepaling van toepassing is. De ervaring leert dat niet zelden Toeristenbelasting wordt geheven terwijl Forensenbelasting geheven had moeten worden. Recente jurisprudentie leerde weer dat de gemeentes niet de vrijheid hebben dan toch gewoon Toeristenbelasting te heffen. Kortom het is zaak de aanslagen Toeristenbelasting kritisch te (laten) beoordelen.