Binnenkort vallen de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen weer op de deurmat. De ervaring leert dat op dit gebied nog steeds veel misgaat en nog steeds zeer forse besparingen bereikt kunnen worden. Ook in de maanden november en december van het afgelopen jaar kreeg ik vanuit het hele land weer verzoeken WOZ-beschikkingen en daarop gebaseerde aanslagen op juistheid te beoordelen. In 85% van de gevallen bleken de aanslagen veel te hoog.
Het arrest van de Hoge Raad van 16 sept. 2016 ten spijt bleken hele recreatieparken met chalets/stacaravans nog steeds als zogenaamde niet-woning aangemerkt te worden. De aanslagen vanwege de eigendom konden daarmee gehalveerd worden en de aanslagen vanwege het feitelijk gebruik vervielen helemaal. Tienduizenden euro's en in één geval een getal met meer dan zes nullen werden bespaard. Niet alleen aanslagen waarvan de bezwaartermijn nog openstond werden daarmee fors verlaagd, ook lukte het in vrijwel alle gevallen aanslagen waarvan de bezwaartermijn verstreken was ambtshalve verminderd te krijgen. Een besparing van 3x € 80.000 is tenslotte ook serieus geld. Niet alleen de discussie woningen/niet-woningen bleek de reden voor de gerealiseerde besparingen te zijn, maar ook de waarde van het chalet/ de stacaravan die aan de campingexploitant wordt toegerekend. Hoe zit dat laatste eigenlijk? In de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 juli 2011 werd één en ander nog eens helder uiteengezet. Als de campingexploitant de eigenaar van de grond is en een particulier zet hier een chalet/stacaravan of schuurtje op, dan is het meestal zo dat deze bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven staan. Daarmee zijn die chalets/stacaravans/schuurtjes onroerend. In de optiek van de rechtbank doet daaraan niet af dat de stacaravans en de schuurtjes zijn gekocht, geplaatst en betaald door de huurders van de standplaatsen. De rechtbank oordeelt dan ook dat daarmee campingexploitant de genot hebbende is krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de stacaravans, of de chalets en de schuurtjes. De betreffende objecten behoren naar het oordeel van de Rechtbank tezamen met het perceel dan ook als één object te worden aangemerkt, die overigens in het kader van de WOZ wel als afzonderlijke objecten moeten worden aangemerkt. Als dat niet gebeurd is, is de zogenaamde objectafbakening onjuist en kan een aanslag alleen om die reden al niet in tact blijven. Volgens de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege kan de waarde van het onjuist afgebakende object onder die omstandigheden wel worden verlaagd en hoeft de aanslag niet geheel tot nihil te worden teruggebracht maar desalniettemin maar toch. Het helpt bovendien bij het doorberekenen van dergelijke kosten aan de huurders van de vaste staplaatsen, mits de algemene voorwaarden hiertoe maar juist geredigeerd zijn. Als de objecten dan op uiteindelijk op de juiste wijze zijn afgebakend helpt het bovendien bij het antwoord op de vraag of aanslagen forensenbelasting of aanslagen toeristenbelasting opgelegd moeten worden. In de praktijk zie ik niet zelden dat aanslagen toeristenbelasting worden opgelegd terwijl aanslagen forensenbelasting opgelegd hadden moeten worden.
Ingevolge vaste jurisprudentie verdienen dergelijke fouten geen genade in de rechtspraak en gaan de aanslagen gewoon terug naar nihil. Het zal niet verbazen dat het onder dergelijke omstandigheden absoluut loont de opgelegde aanslagen WOZ-, toeristen- en forensenbelasting kritisch te laten beoordelen, één en ander nog afgezien van de discussies die campingexploitanten soms hebben over aanwezigheidsregistraties, die op een dergelijke manier ook veel simpeler beslecht kunnen worden.